5 februari 2014
Het regent een beetje. Binnen één minuut stopt een klein autootje
met Duits kenteken voor me. Een vrouw van een jaar of vijftig veegt wat rommel aan
de kant om plaats te maken op de passagiersstoel. Een inmiddels voor mij bekend
fenomeen in één-persoons forenzenauto’s.
Ze is docente aan de HAN. Dat is altijd fijn want dan kan ik
er op de Kapittelweg uit; dichterbij mijn werkplek afgezet worden is niet
denkbaar. Ze geeft les aan 1e jaars-studenten. Die vindt ze het
leukste. “Die bevinden zich in zo’n leuke fase”, zegt ze. “Ze zijn met zoveel
dingen bezig; voor het eerst op kamers, weg van de ouders, aansluiting vinden
in een nieuwe stad, bijbaantjes en vooral vriendjes of vriendinnetjes, de
liefde. Ze zijn met heel veel bezig, behalve met hun studie”, zegt ze lachend.
Ik vraag of dat niet frustrerend voor haar is, dat er tijdens de les geen
interesse is voor het vak wat haar juist zo boeit. Dan zegt ze heel resoluut: “Oh,
maar dat ligt niet aan het vak!” Kijk, dat helpt, als je er op die manier
tegenaan kijkt. Hadden een aantal leraren op mijn middelbare school dat maar
gedaan….
Ik vraag wat ze nou het mooiste vindt aan haar vak. “Ach”,
zegt ze, “als docente hoop je eigenlijk dat je je studenten positief bijblijft,
op wat voor manier dan ook. En dat hoeft helemaal niet vakinhoudelijk te zijn.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten