zaterdag 29 maart 2014

Haat-liefde

19 februari 2014


“Ja, ik had je al een keer eerder zien staan, maar toen zag ik je bordje Radboud te laat om nog te stoppen.” Ze is stagiaire Arbeids- en Organisatie psychologie. Maar ze is geen jonge meid. Ik schat haar een paar jaar ouder dan ikzelf. Ze loopt die stage op een afdeling in mijn gebouw. Ze is heel lang leidinggevende op een P&O afdeling geweest, maar nu toe aan iets nieuws.

Gisteren was het haar laatste werkdag op haar vorige werkplek, waar ze uiteindelijk nog geen jaar heeft gewerkt. Het ging daar niet goed met haar leidinggevende. “Ze hadden mij daar nooit moeten aannemen op die functie”, zegt ze. “Wat is er gebeurd dan?” vraag ik. Dan vertelt ze dat zij binnen die instelling dingen opmerkte die beter konden. In overleg met haar leidinggevende mocht ze een plan schrijven voor een soort reorganisatie. Dat vond ze mooi om te doen en ze had er vanuit haar ervaring goeie ideeën over. Maar toen ze het plan voorlegde aan haar leidinggevende werd het de grond in geboord. “Het was zeker een heel goed plan?”, vraag ik sarcastisch. “Het was gewoon goed”, glimlacht ze, “ik denk dat ze zich bedreigd en aangevallen voelde, wat niet mijn bedoeling was”. “Tja”, zeg ik, “als leidinggevende moet je wel soms even kunnen slikken.” Ze kijkt me aan met een blik van “jij snapt het”.


Als we de patiënten-parkeergarage binnenrijden zegt ze dat ze hier heel veel is geweest in haar leven. “Ja, ik heb een soort haat-liefde verhouding met het Radboud”, zucht ze. Dit is namelijk haar tweede stage binnen het ziekenhuis, maar daarnaast kwam ze hier ook heel veel toen haar man hier twee jaar lang onder behandeling was voor acute leukemie. Ze vertelt over de vele ziekenhuisbezoeken en terwijl ik de deur naar mijn afdeling openmaak vraag ik met goede hoop: “Maar gaat het nu weer goed met hem?” Ze antwoordt: “Nee, hij is overleden”. En er zit niks anders op dan met een nogal ongemakkelijk gevoel haar te bedanken en een fijne dag te wensen. Soms, eindigt een lift te vroeg.


donderdag 20 maart 2014

Hebben jullie geen bestemming?

12 maart 2014

Twee mannen. Tja. Ik heb met mezelf de afspraak dat ik niet bij drie mannen instap. Maar ja, dit zijn er twee. Oneerbiedig gezegd zijn het “volkse types”. Eens even zorgen dat ze het raampje laten zakken en ik kan treuzelen bij het afstemmen van de rit, zodat ik een indruk kan krijgen. “Gaan jullie naar de Weezenhof?” vraag ik. “Nee, maar dat komt wel goed. Stap maar in.” Mmm….daar kan ik niet zoveel mee. “Waar moeten jullie zijn dan?” vraag ik. “We hoeven niet in de Weezenhof te zijn, maar we rijden je er wel even heen.” is het antwoord. Dat vind ik nog steeds te vaag. “Hebben jullie geen bestemming?”, blijf ik rekken. “Jawel, we moeten op de Hatertseweg zijn, maar we rijden je wel even tot over de brug.” Ok, dat zegt iets meer. Ik besluit het te vertrouwen.

De chauffeur, vriendelijk gezicht en haren in model “matje”, zegt als ik instap: “Het is veilig hoor!”. Ik antwoord: “Tja, ik neem toch een risico door bij twee mannen in te stappen”. Ze gniffelen en de bijrijder, vrolijke jongen, beetje glazige oogjes, zegt: “Wel een goeie vraag van je of we geen bestemming hebben”.

Bij een lift van twee personen merk ik altijd dat de gesprekken wat oppervlakkiger blijven. Je vraagt dan toch minder snel door over persoonlijke dingen. Dus we praten veel over liften. Ze vinden het wel een hele goeie mop, dat ik dit stuk wel vaker lift. Een paar keer tijdens de rit moeten ze op hun manier hun oprechte verbazing erover uiten. Verder hebben we het over onze kinderen. De chauffeur heeft twee meiden op school en de bijrijder een dochtertje op het kinderdagverblijf. Dezelfde groep als mijn zoontje.

We rijden voorbij het huis van de chauffeur. Zwaar beveiligd met een automatisch hek. Als we er bijna zijn ben ik benieuwd wat hij van een sticker zou vinden voor op zijn auto met “liftersvriendelijk”, als ware het een soort keurmerk. Ik vraag het hem en hij zegt: “Nee, joh, dat werkt niet. Je hebt altijd van dat tuig dat dat dan weer namaakt. Die mensen van tegenwoordig kun je niet vertrouwen.”. Grappig, ik ben vanuit precies het tegenovergestelde idee in zijn auto gestapt.


vrijdag 14 maart 2014

Als je maar lang genoeg zeurt

12 maart 2013

Een hand krijg ik, voor ik instap. Een jongeman in een klein autootje stelt zich er netjes bij voor: “Ik ben Lars, ik kan je wel even afzetten bij het ziekenhuis”. Het is een klein autootje. Driedeurs. Kinderstoeltje voorin, kinderstoeltje achterin. Hij klapt zijn stoel naar voren, zodat ik me achterin kan wurmen. Het gaat net.

Hij blijkt huisarts in een wijk vlakbij het Radboudumc. De afdeling waar ik werk kent hij wel van naam. We praten een hele tijd over liften en dan vraag ik of hij twee kinderen heeft, gezien de stoeltjes. “Nee” zegt hij, “vier!”. Oh, dat had ik niet gedacht. Ze blijken zeven, vijf, drie en een half jaar oud. “Ja”, zegt hij “over die laatste moesten we even wat langer nadenken”. Snap ik. “Voor mij hoefde het niet zo nodig, maar mijn vrouw wilde heel graag nog een vierde. En ja, als je dan maar lang genoeg zeurt…..” zegt hij lachend en ook absoluut cynisch. Hij benadrukt voor de zekerheid nog even dat hij erg blij is met zijn jongste telg.

Ik vraag “Nou, dan is dit zeker jullie tweede auto, voor de boodschappen?”. Dat beaamt hij. Ik zeg “Met vier kinderen verandert alles wel heel erg, praktisch gezien”. “Ja”, zegt hij, “ we hebben nu nog een auto waarin ze alle vier op de achterbank kunnen. Maar dat zal niet lang meer gaan en dan wordt het waarschijnlijk zoiets!”. Hij wijst naar een flink taxibusje en we lachen allebei.

Als ik uitstap wenst hij me een fijne dag en geeft me weer een hand. Zoals een echte huisarts. Ik voel me gelijk bijna patiënt. Alleen hebben we het over hem gehad en niet over mij.




maandag 3 maart 2014

Kennis is macht

26 februari 2014

Een goed verzorgde vrouw neemt me mee. Ze is Klinisch Geneticus in het Radboudumc. Ik heb wel een voorstelling van dat vakgebied maar weet er eigenlijk ook helemaal niks van. Zij richt zich specifiek op erfelijke kanker. Het is complexe materie. Ik zeg: “Is dat niet heel lastig, om die materie in begrijpelijke taal uit te leggen aan zoveel verschillende patiënten?” Ze kijkt me even aan met een “onder-ons blik” en zegt “Geloof me, zelfs sommige collega artsen begrijpen de materie niet volledig”. Maar het blijft voor haar zeker het mooiste aan haar vak; de communicatie met de patiënt. Voorlichting dus.

Een andere vraag die gelijk bij me opkomt is of het bij haar patiëntengroep een thema is of ze willen weten of ze de erfelijke vorm hebben of niet, ook al zijn er nog geen klachten. Ze antwoordt: “Oh, dat verschilt heel erg per generatie. De jonge mensen willen het allemaal weten. Die willen weten waar ze aan toe zijn. Bij de oudere patiënt spelen er meer dingen mee ter afweging. Zij willen bijvoorbeeld hun kinderen er op geen manier mee belasten.”

Gelukkig heb je tegenwoordig ook veel meer perspectief dan vroeger als je een erfelijke vorm van kanker hebt en dat maakt het willen weten wel makkelijker. Vijftien jaar geleden kon je ook weten of je het had, maar vervolgens kon je niks doen. “En dat is juist de crux”, zegt ze, “kennis is pas macht, als de patiënt er iets mee kan doen”.